Wijziging bonusregeling

Alleen na akkoord OR

door: Henriƫtte Dekker op 19/02/16 in Arbeid, medezeggenschap & pensioen,

OR steekt stokje voor besparing op bonuskosten

 

Uit een recente uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam blijkt weer eens dat een werkgever niet zomaar een bonusregeling kan aanpassen, maar dat daar toestemming voor nodig is van de ondernemingsraad (OR). Voor het verkrijgen van die toestemming kan een werkgever niet eenvoudigweg verwijzen naar een door het moederbedrijf gegeven instructie om bepaalde aanpassingen door te voeren.

Het komt regelmatig voor dat een werkgever, zeker in wat mindere economische tijden, de arbeidsvoorwaarden wil aanpassen. Als er binnen een onderneming een OR is ingesteld, dan moet voorafgaande instemming van de OR worden verkregen voor het wijzigingen van een belonings- of een functiewaarderingssysteem (art. 27 lid 1 sub c WOR). Het gaat daarbij dan niet om de hoogte van een beloning, maar om de wijze waarop functies gewaardeerd worden. Primaire arbeidsvoorwaarden vallen volgens de Hoge Raad niet onder het instemmingsrecht van de OR en in de rechtspraak is er verdeeldheid te zien over de vraag of een wijziging van een bonusregeling instemmingsplichtig is. Als er aan een OR instemming wordt gevraagd een bonusregeling te wijzigen, dan is de uitvoering van een dergelijk voorgenomen besluit alleen aan de orde als de instemming is verleend. Doet de OR dat niet, dan kan de werkgever de kantonrechter vragen vervangende toestemming voor het voorgenomen besluit te geven. Dat kan op twee gronden: of omdat de weigering van de OR om instemming te geven onredelijk is; of omdat het voorgenomen besluit gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfseconomische, bedrijfsorganisatorische of bedrijfssociale redenen. Er zijn niet veel uitspraken te vinden waarin een dergelijk verzoek aan de kantonrechter wordt gedaan.

De hierboven genoemde uitspraak van de kantonrechter Amsterdam is een voorbeeld dat de werkgever naar de kantonrechter is gegaan om vervangende instemming te krijgen. Het betrof een discussie tussen het bedrijf Diesel dat wereldwijd kleding, schoenen en accessoires produceert en verkoopt, en de OR van Diesel. Diesel wilde net als in de rest van de landen waar Diesel actief is, de Incentive regeling vervangen door een nieuwe regeling die was opgesteld in lijn met de richtlijnen daartoe van het moederbedrijf van Diesel. De reden voor de wereldwijde aanpassing was dat de resultaten slechter waren en dat het de verwachting was dat die negatieve trend zich zou voort zetten. De OR stond niet onwelwillend tegenover een wijziging van de bonusregeling, maar had wel vijf bezwaren tegen de nieuwe regeling en de OR deed daarbij ook een tegenvoorstel voor een nieuwe bonusregeling. Diesel heeft desalniettemin de OR laten weten het oorspronkelijke voorstel te zullen doorvoeren. De harmonisatie van de regeling in alle landen waar Diesel actief was, werd als belangrijkste reden daarvoor genoemd en daarnaast moest er een besparing op de bonuskosten worden doorgevoerd. De OR heeft, zoals de wet dat voorschrijft, tijdig de nietigheid van dat besluit ingeroepen omdat er geen instemming door de OR was verleend.

Diesel heeft zich daarom tot de kantonrechter moeten wenden met het verzoek om vervangende toestemming. Die toestemming is niet verleend. Het enkele feit dat het moederbedrijf een harmonisatie van de bonusregeling wenste, was niet voldoende. Niet gesteld en/of nader onderbouwd was dat Diesel zelf ook een aanpassing van de bonusregeling noodzakelijk vond en dat het niet doorvoeren van de gewenste harmonisatie tot nadelige gevolgen voor Diesel zou leiden. Dat alles maakte wat de kantonrechter betreft niet dat de weigering van de OR om in te stemmen onredelijk was. Ook achtte de kantonrechter het niet aannemelijk dat het belang van Diesel tot harmonisatie van de bonusregeling groter was dan het belang van de OR om zich daartegen te verzetten, aangezien de nieuwe bonus regeling per saldo een verslechtering inhield en de OR had aangegeven dat dit de motivatie van de werknemers niet ten goede zou komen. Ook de gestelde kostenbesparing leidde niet tot het verlenen van de vervangende toestemming. Diesel had deze noodzaak ook niet voldoende onderbouwd en Diesel was ook niet ingegaan op de door de OR voorgestelde kostenbesparingen die voor de werknemers minder ingrijpend zouden zijn. Ten slotte had Diesel het dreigement dat verdergaande maatregelen aan de orde zouden kunnen zijn, waaronder gevolgen voor arbeidsplaatsen, op geen enkele wijze nader onderbouwd.

Het een en ander kon wat de kantonrechter ook niet leiden tot zwaarwegende bedrijfseconomische, bedrijfsorganisatorische of bedrijfssociale redenen om toch vervangende toestemming te verlenen, nu van enige zwaarwegende omstandigheden niet was gebleken.

Hoewel het moederbedrijf dus wereldwijd één nieuwe bonusregeling wilde doorvoeren, is dat in Nederland niet mogelijk gebleken en kunnen de werknemers van Diesel in Nederland onverminderd aanspraak maken op de ongewijzigde regeling. 

Voor vragen over dit onderwerp of een ander arbeidsrechtelijk of pensioenrechtelijk onderwerp kunt u contact opnemen met Henriëtte Dekker.

Meer publicaties over dit onderwerp

REAGEREN OF VRAGEN?