De Tweede Kamer heeft op 26 mei 2020, na meer dan 7 jaar voorbereiding, het wetsvoorstel homologatie onderhands akkoord (‘WHOA’) met algemene stemmen aangenomen. De WHOA kan een effectief middel zijn om een akkoord tot stand te brengen tussen een onderneming en haar schuldeisers en aandeelhouders.
De precieze datum van inwerkingtreding van de WHOA is (nog) niet bekend; het wetsvoorstel moet nog door de Eerste Kamer worden aangenomen. Meer duidelijkheid wordt verwacht tijdens een procedurevergadering op 2 juni 2020 van de Eerste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid (‘J&V’).
WIJZIGINGEN
Al eerder stonden wij op hoofdlijnen stil bij de WHOA en de voortgang in het wetgevingsproces. De WHOA is in dat wetgevingsproces door middel van amendementen op een aantal punten gewijzigd. Hieronder worden de wijzigingen kort weergeven.
MINIMUMBESCHERMING VOOR SCHULDEISERS
Deze wijziging heeft voornamelijk als doel de positie van de (kleinere) MKB-schuldeisers te versterken. Een (kleinere) MKB-schuldeiser is een schuldeiser (i) die voldoet aan art. 2:395a BW (‘microbedrijf’) of art. 2:396 BW (‘kleinbedrijf’) of (ii) waar vijftig of minder personen werkzaam zijn.
Aan het akkoord moet een schriftelijke verklaring worden gehecht met daarin opgenomen op welke zwaarwegende gronden de concurrente MKB-schuldeisers op basis van het akkoord een uitkering in geld of een recht aangeboden krijgen die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vordering (‘20%-regel’).
De rechter kan een verzoek om een akkoord te homologeren (‘goed te keuren’) afwijzen op verzoek van één of meer de concurrente MKB-schuldeisers die (i) tegen het verzoek tot homologatie van het akkoord hebben gestemd en (ii) minder dan 20% van het bedrag van hun vorderingen aangeboden krijgen.
APARTE KLASSE VOOR SCHULDEISERS MET EEN ZEKERHEIDSRECHT
Met deze wijziging is beoogd te realiseren dat alle partijen in goed overleg naar een breed gedragen (‘consensueel”) akkoord werken. Wij lichten dit toe.
Schuldeisers met een pand- of hypotheekrecht worden alleen voor het door deze zekerheid gedekte deel in een aparte klasse ingedeeld, voor het overige deel van hun vordering bevinden deze schuldeisers zich in een klasse van schuldeisers zonder voorrang. Voor dat deel zijn die schuldeisers dus ‘gewone’ concurrente crediteuren. Van deze hoofdregel kan alleen worden afgeweken indien daardoor geen verandering ontstaat in de verdeling van de ‘waarde’ van het akkoord. Zo wordt voorkomen dat deze crediteuren via de spreekwoordelijke achterdeur in een betere positie zouden komen.
De schuldeisers met een pand- of hypotheekrecht hebben bovendien alleen voorrang tot de waarde die naar verwachting in faillissement door of namens hen, rekening houdend met de wettelijke rangorde, bij executie zou zijn gerealiseerd. Zo moet bijvoorbeeld bij de waardebepaling van inventaris rekening worden gehouden met de vordering van de Belastingdienst (bodemvoorrecht). Dit bodemvoorrecht kan het pandrecht op inventaris onder omstandigheden opzij zetten.
SCHRAPPEN VAN HET RECHT OM CONTANT GELD TE EISEN BIJ GESECUREERDE VORDERINGEN
Door dit amendement worden de alternatieven voor financiers met een zekerheidsrecht beperkt. Indien de klasse waarin zij zijn ingedeeld tegenstemt, maar het akkoord toch wordt aangenomen, heeft deze financier niet de mogelijkheid te kiezen voor een directe uitkering in geld. Die individuele financier heeft wel altijd de keuze om, in plaats van aangeboden aandelen, te kiezen voor een andere vorm van een uitkering, zoals uitstel van betaling of het voortzetten van de financiering (lening).
Voor vragen over dit onderwerp of andere vragen op het gebied van insolventie kunt u contact opnemen met Cansu Dursun, cansu.dursun@dvan.nl, m +31 6 57 00 31 23 of één van de andere leden van het Team Insolventie van DVAN Advocaten.