Het wetsvoorstel “verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden” is eerder al in internetconsultatie gegaan en gaat nu dus (met een paar kleine aanpassingen) naar de Raad van State. Daarmee is het wetsvoorstel weer een stap dichter bij behandeling door de Tweede Kamer.
Het wetsvoorstel beoogt te verduidelijken wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst dan wel van (schijn)zelfstandigheid. Redenen daarvoor zijn het voorkomen van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden en het ontbreken van solidariteit (i.v.m. uitkeringen als de WW).
Op basis van de huidige definitie is er sprake van een arbeidsovereenkomst als de werknemer zich verbindt in dienst van de werkgever (gedurende een zekere tijd en tegen loon) arbeid te verrichten.
De onduidelijkheid zit vooral in het ‘in dienst van’ (ook wel: ‘gezag’). Volgens het wetsvoorstel is daar sprake van bij:
a. Werkinhoudelijke aansturing door de werkverschaffer; óf
b. Inbedding van het werk of de werker in de organisatie van de werkverschaffer; én
c. De werker de arbeid niet voor eigen rekening/risico verricht.
Het wetsvoorstel bepaalt verder dat als er sprake is van a. óf b. en dat aspect zwaarwegender aanwezig is dan c., is er sprake van gezag. Wanneer er precies sprake is van a., b. en c. moet nader worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur.
Verder geldt er nog een vermoeden dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst als het uurtarief van de werker max. EUR 32,24 betreft. Inmiddels is duidelijk dat dit (naar boven) zal worden afgerond naar een rond bedrag.
De beoogde ingangsdatum van de wet is 1 juli 2025. Of die datum zal worden gehaald en of de wet überhaupt zal worden aangenomen is nog niet te zeggen.
Wij houden jullie uiteraard op de hoogte van de ontwikkelingen. Bij vragen, horen wij het graag.
Bij vragen kun je contact opnemen met Reggy Thielen of Henriëtte Dekker van de Praktijkgroep Arbeid, Medezeggenschap en Pensioen.