De inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (Wbtr) komende donderdag leidt tot een wettelijke taakomschrijving en verscherping van de persoonlijke aansprakelijkheid van toezichthouders bij stichtingen en verenigingen. Het is daarom belangrijk dat er nu meer aandacht komt voor scholing en permanente educatie van toezichthouders.
Niemand zal het zijn ontgaan dat de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen op 1 juli in werking treedt met uiteraard de terechte aandacht voor de statuten. Het is echter onverstandig om te denken dat het bij deze wet alleen maar gaat om het aanpassen van statuten bij verenigingen en stichtingen. We moeten niet vergeten waarom deze wetgeving tot stand is gekomen.
Nederland kent een zeer divers landschap van verenigingen en stichtingen in uiteenlopende sectoren. Dat gaat van grote ziekenhuizen, onderwijsinstellingen en musea tot de plaatselijke muziekschool. De professionaliteit en kwaliteit van bestuur en toezicht varieert sterk. In veel gevallen gaat het ook om onbezoldigde functies.
Toezichthouden is een vak. De wet is een reactie op tal van affaires die zich hebben voorgedaan bij vooral stichtingen en verenigingen die zich (in overwegende mate) bezighouden met publieke taken. Bij verschillende woningcorporaties, zorg- en onderwijsinstellingen traden de afgelopen jaren boekhoudschandalen, fraudeaffaires en financiële problemen aan het licht als gevolg van slecht bestuur en gebrekkig toezicht.
Dat leidde in 2013 tot het rapport ‘Een lastig gesprek’ van de Commissie Maatschappelijk verantwoord bestuur en toezicht in de semipublieke sector, onder leiding van Femke Halsema. In dat rapport constateerde de commissie dat bij veel van die affaires sprake was van een gebrekkige morele kwaliteit van bestuurlijk handelen, gecombineerd met gebrekkig toezicht. Met deze wet wordt nu definitief afscheid genomen van de vrijblijvende taakopvatting van toezichthouders bij stichtingen en verenigingen.
De bedoeling van deze wet is dan ook dat bestuurders en toezichthouders zich meer dan ooit de vraag moeten stellen wat het betekent dat zij opereren in het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Wat het verschil is tussen toezichthouden en besturen. Iets waar menig toezichthouder nog wel eens mee worstelt. Bestuurders en toezichthouders zullen zich meer dan ooit moeten afvragen wat een tegenstrijdig belang is, en of daarvan sprake is bij de totstandkoming van besluiten die zij nemen of die hun goedkeuring behoeven. Met de wettelijke verankering van taken is dan ook definitief afscheid genomen van de vrijblijvende taakopvatting van toezichthouders. De vraag is of de gemiddelde toezichthouder op dit moment voldoende toegerust is voor dat werk.
Er bestaat geen wettelijk kwaliteitskader waaraan een toezichthouder moet voldoen. Versterking van kennis en vaardigheden van toezichthouders door middel van opleiding en nascholing ligt dan ook voor de hand. Ook certificering is een mogelijkheid. Dat is echter niet alleen een zaak van de toezichthouder zelf. Organisaties die werken met toezichthouders zijn evenzeer verantwoordelijk voor kwalitatief goed bestuur en toezicht. Dat gaat verder dan het afsluiten van een aansprakelijkheidsverzekering. Structurele aandacht vanuit bedrijven en organisaties voor scholing en permanente educatie van hun eigen toezichthouders is dan ook nodig. Permanente opleiding van bestuurders en toezichthouders is de norm, zo luidde ook een van de adviezen van de Commissie Halsema destijds. De vraag is ook of je van toezichthouders die belangeloos of tegen een vrij geringe vergoeding hun tijd ter beschikking stellen redelijkerwijze kunt verlangen dat zij die investeringen in opleiding en permanente educatie zelf dragen. Men kan een voorbeeld nemen aan de Wet op de ondernemingsraden (WOR), die structureel voorziet in scholingsfaciliteiten voor medezeggenschapsorganen. Scholing van toezichthouders hoort structureel op de agenda te komen en bedrijven en organisaties met een raad van commissarissen of raad van toezicht doen er goed aan om hun toezichthouders daarin te faciliteren door een scholingsbudget in de begroting op te nemen.
Met de inwerkingtreding van deze wet op 1 juli is er dan ook alle aanleiding voor bestuurders en toezichthouders om dit op de eerste de beste vergadering aan de orde te stellen.
Dit opiniestuk verscheen in het Financieele Dagblad van 29 juni 2021.
Voor vragen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met ons Team Corporate Governance & Housekeeping.