Het blijft nog steeds een onderwerp van discussie tussen banken en hun klanten, de opzegging van de kredietrelatie door de bank. Na zeer veel lagere jurisprudentie heeft de Hoge Raad nu haar oordeel mogen geven over de wijze waarop met opzegging door de bank van een kredietrelatie moet worden omgegaan.
De heersende gedachte in de lagere jurisprudentie is gevormd naar aanleiding van een arrest van het Hof Arnhem in 2003. Daarin overwoog het hof Arnhem kort gezegd dat een bank slechts tot opzegging van een kredietrelatie mocht overgaan als voor de opzegging een zwaarwegende grond bestond. De toets hiervoor lag in de eisen van redelijkheid en billijkheid, de bijzondere zorgplicht van de bank als gevolg van haar maatschappelijke functie en in de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Een bank mocht de kredietrelatie dus opzeggen, mits hiervoor een zwaarwegende grond bestond.
De Hoge Raad draait de situatie nu als het ware om. Is in de kredietovereenkomst de mogelijkheid tot tussentijdse opzegging opgenomen (hetgeen nagenoeg steeds het geval zal zijn), dan is een bank in beginsel gerechtigd van de mogelijkheid tot tussentijdse opzegging gebruik te maken onder de voorwaarden als omschreven in die kredietovereenkomst. Dit kan slechts anders zijn indien bijzondere omstandigheden hiertoe nopen. Een bank mag de kredietrelatie nu dus opzeggen, tenzij de kredietopzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onder de bijzondere omstandigheden onaanvaardbaar is.
Deze nuancering door de Hoge Raad heeft tot gevolg dat het nu niet meer aan de bank is om aan te tonen dat zij een zwaarwegende grond heeft die een opzegging rechtvaardigt, maar dat het aan de klant is om aan te tonen dat die opzegging onaanvaardbaar is. Een zware kluif waarbij alle omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen.
Tip
In de praktijk betekent dit dat de te nemen hobbel om een kredietopzegging aan te vechten een stuk hoger is geworden. De klant zal zich dus op tijd moeten melden bij een bank, teneinde een kredietopzegging te voorkomen dan wel later met succes te kunnen aanvechten. Op de bank rust namelijk wel nog steeds de verplichting om zorgvuldig te handelen waarbij zij het belang van haarzelf en haar klant in acht dient te nemen. Doet een bank dit niet, dan komt de onaanvaardbaarheid van de opzegging binnen handbereik.