Een langdurige samenwerking, goede ideeën, nieuwe kansen, mooie vooruitzichten. Dat is vaak de gedachte bij het aangaan van een nieuwe samenwerking.
Maar wat nu als de samenwerking niet de vruchten afwerpt zoals geprognosticeerd? Of de samenwerking niet zo soepel verloopt als voorzien?
Dan wil een contractspartij mogelijk van de overeenkomst af. Kan dat? Laten we uitgaan van een overeenkomst die is aangegaan voor onbepaalde tijd en dat zowel de overeenkomst zelf als de wet niet voorziet in een opzegmogelijkheid. Over het algemeen wordt aangenomen dat een dergelijke overeenkomst wel opzegbaar is (Hoge Raad 2 februari 2018, ECLI:NL:2018:141 (SMQ/Goglio)).
Maar de redelijkheid en billijkheid kunnen eisen stellen aan de opzegging: bijvoorbeeld dat een redelijke opzegtermijn moet worden gehanteerd of dat in combinatie met de opzegging een (schade)vergoeding moet worden betaald aan de opgezegde partij, zie Hoge Raad 3 december 1999, ECLI:NL:PHR:1999:AA3821 (Latour/De Bruijn), Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854 (De Ronde Venen/Stedin), Hoge Raad 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2014:BZ4163 (Auping/Beverslaap).
Bij het vaststellen van wat een ‘redelijke opzegtermijn’ is en of een (schade) vergoeding redelijkerwijs verschuldigd is, spelen de navolgende factoren een rol:
- De duur van de samenwerking tot dat moment;
- De (bijzondere) relatie tussen partijen;
- De aard van de overeenkomst;
- De totstandkoming en bedoeling van partijen bij het aangaan van hun samenwerking en of zij al dan niet werden bijgestaan door deskundigen;
- De aard van de relatie;
- De aard van de onderneming van de opgezegde partij; is zij flexibel genoeg om binnen een bepaalde termijn haar bakens te verzetten om op een redelijk omzetniveau door te kunnen gaan?;
- De hoogte van de eventuele investeringen die zijn gedaan door de opgezegde partij;
- De mate van afhankelijkheid van de opgezegde partij;
- De markt waarin partijen opereren;
- De reden van de opzegging.
Soms kan de uitkomst van voorgaande omstandigheden ertoe leiden dat een overeenkomst niet opzegbaar is, bijvoorbeeld omdat uit de bedoeling van partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst blijkt dat zij geen opzegmogelijkheid wensten af te spreken (Hoge Raad 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, NJ 2016/236). Ook kan de aard van de overeenkomst ertoe leiden dat voor de opzegging een zwaarwegende grond vereist is omdat de betreffende overeenkomst naar haar aard niet opzegbaar is. Dat geldt bijvoorbeeld ten aanzien van (bepaalde type) exploitatieovereenkomsten omdat de mogelijkheid tot opzegging daarvan te veel rechtsonzekerheid zou meebrengen en derhalve de bereidheid tot investeren kan belemmeren, zie bijvoorbeeld het arrest Hoge Raad 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270 (Golden earring).
Veelal wordt echter aangenomen dat een opzegging door een handelspartner tot het bedrijfsrisico van de opgezegde hoort.
Wilt u meer weten over dit onderwerp of heeft u vragen? Neem dan contact op met Dilara Kocer of Jorin Hagendoorn via 010-313 39 00 of dilara.kocer@dvan.nl / jorin.hagendoorn@dvan.nl