Afgelopen week heeft de Tweede Kamer een motie van de SP aangenomen om het inkoopgedrag van supermarkten te onderzoeken. Het kabinet zal nu met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) overleggen hoe gevallen van misbruik van inkoopmacht actiever opgespoord en bestreden kunnen worden en daarbij specifiek aandacht besteden aan de inkoopmacht van supermarktformules. Voor de begrotingsbehandeling in 2016 zal de regering de Kamer over de uitkomsten rapporteren.
Aanleiding voor de motie is dat supermarkten met enige regelmaat eenzijdig prijsverlagingen aan producenten zouden opleggen. Volgens de SP een teken van inkoopmacht. De SP - nu dus breed gesteund door de Kamer - is van mening dat misbruik van inkoopmacht effectiever aangepakt moet worden.
Ook in 2005 is op verzoek van de Tweede Kamer al eens onderzoek gedaan naar misbruik van een economische machtspositie door Nederlandse supermarkten op hun inkoopmarkt. De ACM zag toen geen aanleiding om nader onderzoek te doen, omdat misbruik niet aannemelijk was door de toenmalige prijsconcurrentie. Prijsconcurrentie dwingt supermarktketens de inkoopvoordelen door te geven aan de consument, die daar weer van profiteert in de vorm van lagere prijzen.
De concurrentie tussen supermarkten is er sinds die tijd niet minder op geworden. Zo toont ook een rapport van de ACM van eind vorig jaar aan. Volgens dat rapport hebben supermarktfusies geen invloed gehad op de prijs die consumenten betalen aan de kassa, terwijl in vrijwel alle supermarkten de variëteit in het assortiment is gestegen.
Het is duidelijk dat het in de praktijk nog wel eens schuurt tussen leveranciers en supermarkten. Soms stelt dit leveranciers voor aanzienlijke dilemma’s. Denk bijvoorbeeld aan het categorisch verbieden van verpanding van vorderingen op de supermarkt. Dit levert leveranciers soms grote financieringsproblemen op. Maar naar mijn mening zal de ACM hierin geen oplossing kunnen bieden.
Die oplossing ligt wel ergens anders. In Nederland wordt nu al twee jaar proef gedraaid met de ‘gedragscode voor eerlijke handelspraktijken agrofood’. Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) heeft met de supermarkten (CBL) en de levensmiddelenhandel (FNLI) de krachten gebundeld om op proef aan te haken bij het Europese initiatief ‘Supply Chain Initiative’ voor de voedselketen. De regels van deze proef werden in 2011 opgesteld in samenwerking met de hele agrofoodketen, inclusief de Europese koepel van landbouworganisaties en -coöperaties Copa-Cogeca. De gedragscode biedt regels als het schriftelijk vastleggen van overeenkomsten, naleving van afspraken, geen eenzijdige wijziging van contract(voorwaarden) etc. In de gedragsregels staat voorts dat te goeder trouw wordt omgesprongen met ‘gevoelige informatie’, risico’s niet op anderen worden afgewenteld en partijen elkaar niet onder druk mogen zetten voor eigen voordeel (‘geen dreigementen’). De regels voorzien in een duidelijke klachtenregeling en zelfs de mogelijkheid een kwestie voor te leggen aan arbiters.
De proef lijkt te hebben gefaald. In een recent persbericht gaf LTO aan dat er enkele tientallen meldingen bij haar zijn binnengekomen, waaruit 18 mogelijke misstanden gedestilleerd konden worden. Dit betrof vooral het achteraf wijzigen van overeenkomsten. Om verschillende redenen leidde dit niet tot formele klachten.
De betrokken organisaties zouden er goed aan doen op korte termijn het gesprek met elkaar hierover aan te gaan en duidelijk de pijnpunten te adresseren. Dit voorkomt ook dat leveranciers wegduiken; niet durven op te staan richting hun afnemer en bang zijn voor commerciële consequenties. Alleen op deze manier zal er naar mijn oordeel serieus werk gemaakt kunnen worden van problemen die er op dit moment bestaan. Te beginnen met een beter begrip van elkaars belangen.